Rechtbank: GVB doet niet genoeg om tram 25 voor iedereen toegankelijk te maken

Het GVB overtreedt de wet door tramlijn 25 onvoldoende toegankelijk te maken voor reizigers met een handicap. Dat heeft de rechtbank bepaald. Een reiziger in een rolstoel kon meerdere keren niet met de tram mee, omdat personeel geen of onvoldoende hulp bood. De reiziger heeft artritis en osteoporose en is afhankelijk van zijn rolstoel. In de zomer van 2023 kon hij meerdere keren niet mee met tram 25 omdat er geen instapplank aanwezig was. Hij moest op de volgende tram wachten. Omdat het niet de eerste keer was dat hij problemen had bij de toegang tot het ov spande hij een zaak aan tegen het GVB.  Iemand in een rolstoel kan alleen mee met de tram als gebruik kan worden gemaakt van een instapplank. De bestuurder of conducteur moet die in sommige gevallen handmatig plaatsen tussen de deur en het perron, zodat de rolstoel naar binnen kan rijden. Maar bestuurders en conducteurs weten vaak niet dat de plank er is of schieten niet te hulp om te helpen. Personeel wist niet van instapplank In april en mei heeft de reiziger, in overleg met het GVB, 14 'proefritten' gemaakt met tram 25, om een beter beeld te krijgen van de toegankelijkheid van de tram en om hierover verslag te doen in de rechtbank.  Hoewel het GVB zich in theorie inzet om het ov toegankelijk te maken voor reizigers met een lichamelijke beperking, onder meer door medewerkers te scholen over de draagbare plank, is dat volgens de rechtbank in de praktijk onvoldoende terug te zien. Van de 14 proefritten kon de reiziger in de rolstoel 3 keer niet mee met de tram. Bij 7 van de 14 ritten wist personeel niet of er überhaupt een plank aanwezig was, bij 2 wisten medewerkers niet hoe die moest worden bevestigd en in 4 gevallen kwam personeel pas in beweging toen de vrouw van de reiziger om hulp had gevraagd. Drie keer achtergebleven Dat de man drie keer achterbleef op de halte had volgens het GVB verschillende redenen. De eerste keer was 'het zicht op de halte slecht' en was hij niet opgemerkt. De tweede keer zou hij niet duidelijk hebben aangegeven dat hij meewilde, waardoor werd gedacht dat hij op de halte stond 'om naar trams te kijken'. De derde keer gedroeg hij zich volgens personeel 'onbeschoft' en had hij 'op een normale toon om hulp moeten vragen'. Volgens het GVB nam hij goedbedoelde adviezen niet aan, zoals het maken van een gebaar om duidelijk te maken dat hij mee wilde. Maar dat vindt de reiziger onzin: op die halte is tram 25 het enige vervoermiddel en het is volgens hem voor geen enkele passagier nodig om gebaren te maken. Dat de man geen hulp is geboden, is de vervoerder aan te rekenen, vindt de rechtbank. "Het is aan GVB om zorg te dragen voor de zichtbaarheid op de halte via de camera’s en om het personeel voldoende te instrueren en van het vereiste kennisniveau te voorzien." Daarin is de vervoerder tekortgeschoten en krijgt de reiziger gelijk. Het GVB moet de proceskosten aan de reiziger betalen. 

Lees verder